A Christmas Carol – gaan jullie mee op foto reis?

A Christmas Carol is een Victoriaanse allegorie over een oude en verbitterde vrek, Ebenezer Scrooge, die in de nacht voor Kerstmis een aantal dromen heeft en daardoor tot inkeer komt. Scrooge is een financier en geldwisselaar die zich zijn leven lang heeft gericht op het verkrijgen van meer geld en verder niets. Hij veracht andere zaken dan geld, inclusief vriendschap, liefde en de gedachte van het kerstfeest……

Scrooge_0

Het verhaal begint op kerstavond, precies zeven jaar na de dood van Jacob Marley, Scrooges zakenpartner, met wie hij ooit hun bedrijf, “Scrooge & Marley”, begon.

“Vrolijk Kerstfeest, oom! En God zegene u!” riep een opgewekte stem. Het was de stem van Scrooge’ s neef, die zo vlug samen met zijn vrouw was binnengekomen, dat dit stemgeluid voor Scrooge het eerste teken was van hun nabijheid.
Ach wat: zei Scrooge, onzin.

Scrooge_4

De oude vouw die daarna binnenkomt om te collecteren voor de armen wordt door Scrooge afgepoeierd met de opmerkingen dat de werkhuizen en de armenwet voldoende zijn voor de armen. Als deze dame antwoordt dat ze sterven zou verkiezen boven terecht komen in een armenhuis, antwoordt Scrooge “Als ze liever sterven … dan moeten ze dat maar doen en zo de overbevolking verminderen”. De engel kijkt stilletjes toe.

Scrooge_1

Na een dag werken draagt de klerk van Scrooge, Bob Cratchitt zijn kleine kreupele zoon Tim naar huis.

Scrooge_Tim

De tijd kan alle kanten op voor de Klerk van Scrooge. Gaat Bob Cratchitt zijn zoon het overleven?

Scrooge_Tim2

Geluiden in het donker op de trap, geluiden van schuivende grendels en slaande deuren elders in het huis, en een onverklaarbaar gerinkel van de in onbruik geraakte bediendenbel gaan vooraf aan een bezoek van de geest Marley terwijl Scrooge bij de haard zijn pap zit te eten. Marley is gekomen om Scrooge te waarschuwen dat zijn huidige levensstijl hem hetzelfde lot zal brengen als Marley na zijn dood: veroordeeld om over de aarde te zwerven als boetedoening voor het gebrek aan naastenliefde tijdens zijn leven. Als symbool van zijn marteling draagt Marley een zware ketting met daaraan symbolische objecten uit zijn leven. Marley waarschuwt dat het lot van Scrooge nog erger kan zijn, want zijn ketting was zeven jaar geleden al net zo lang als die van Marley, en hij heeft ze met zijn egocentrische levensstijl alleen maar langer gemaakt.

Scrooge_2

Marley vertelt Scrooge dat hij een kans heeft om aan zijn lot te ontkomen door bezoeken van drie geesten die een voor een zullen komen. … het lot van kleine Tim ligt in zijn handen.

Scrooge_3

Scrooge gluurde om zich heen op de vloer, in de verwachting zichzelf omgeven te zullen zien van vijftig of zestig vademen ijzeren kabel, maar hij kon niets zien.
“Jacob,” smeekte hij, “oude Jacob Marley, vertel mij nog meer.
Maar spreek woorden van troost, Jacob.”
“Troost kan ik je niet geven,” antwoordde de geest.
“Troost komt uit andere gebieden, Ebenezer Scrooge, en wordt gebracht door andere dienaren aan andere soorten mensen.
Ook kan ik je niet vertellen wat ik wil.
Slechts heel weinig is mij meer toegestaan.
Ik kan niet rusten, ik kan niet toeven, ik kan nergens oponthoud hebben.
Mijn geest begaf zich nooit buiten ons kantoor, – let wel, in mijn leven zwierf mijn geest nooit buiten de nauwe grenzen van ons wisselhol, en ik heb nog lange tochten voor de boeg.” Met deze gedachte stapte Scrooge in bed wachtend op de drie geesten.

Scrooge_5

Toen Scrooge wakker werd was het zó donker, dat hij, uit zijn bed kijkend, nauwelijks het doorschijnende venster van de duistere wanden der kamer kon onderscheiden. Hij trachtte met zijn scherpe ogen de duisternis te doordringen, toen de klokken van een naburige kerktoren de vier kwartieren sloegen.

Daarom luisterde hij, want hij wilde het uur horen slaan.
Tot zijn grote verbazing bleef de zware klok door slaan van zes tot zeven, van zeven tot acht en zo regelmatig tot twaalf, toen hield zij op.
Twaalf uur? En hij was over twee naar bed gegaan.
De klok was niet goed.

Scrooge_6

Scrooge ging weer naar bed en dacht, en dacht, en dacht, maar hij kon er niet wijs uit worden. Hoe meer hij dacht, hoe meer hij in de war raakte; en hoe meer hij probeerde niet te denken, hoe meer hij dacht.
Marley’s geest bleef hem hevig kwellen.
Telkens als hij na lang getob het met zichzelf er over eens was geworden, dat het allemaal een droom was geweest, sprongen zijn gedachten’ a!s een losgelaten veer in hun eerste stand terug en wierpen dezelfde vraag op, die hem niet met rust liet “Was het een droom of was het géén droom?”

Scrooge_7

Scrooge liep naar het venster, vermetel in zijn nieuwsgierigheid. Hij keek naar buiten. De lucht was vol spookachtige gedaanten, die in rusteloze haast heen en weer ijlden en onafgebroken jammerden terwijl zij zich voortbewogen.
Elk van hen droeg ketens zoals Marley’ s geest, enkelen, schuldige regeerders wellicht, waren aan elkaar vastgeklonken, geen was van boeien vrij.
Verschillenden hunner had Scrooge in hun leven gekend.
Hij had zelfs op vertrouwelijke voet gestaan met een oude geest in een wit vest, die een monsterachtig grote, ijzeren geldkist aan zijn enkel meesleepte en hartverscheurend weeklaagde omdat hij niet in staat was een diep ongelukkige vrouw te helpen, die hij met haar kind beneden op een drempel zag.

Scrooge_8